Nascholing voor jou!
Geaccrediteerd
Onafhankelijk

Onafhankelijke nascholing voor

zorgprofessionals

Hans van der Ham over verstoorde hechting en relationeel trauma bij kinderen


“Achter lastig gedrag schuilt vaak een behoefte aan veiligheid, nabijheid en troost.”

Hans van der Ham (GZ-psycholoog) werkt inmiddels veertig jaar met kinderen, jongeren en gezinnen. Al vroeg wist hij dat hij in de jeugdzorg wilde werken. Hij startte als orthopedagoog en specialiseerde zich later verder tot kinder- en jeugdpsycholoog. Door de jaren heen groeide zijn werkzaamheden steeds meer richting de behandeling van hechtingsproblematiek, trauma en dissociatie.

Sinds 2005 werkt Hans vanuit zijn eigen praktijk binnen Basic Trust – een landelijke organisatie gespecialiseerd in hechting en basisvertrouwen. Samen met twee collega’s behandelt hij kinderen en hun ouders of opvoeders, met als doel het herstellen van de ouder-kindrelatie.

In dit blog vertelt Hans meer over wat hechting precies is, hoe relationeel trauma kan ontstaan en waarom het zo belangrijk is dat professionals signalen hiervan tijdig herkennen.

Wat verstaan we onder hechting en relationeel trauma?
“Vijfentwintig jaar geleden was er nauwelijks aandacht voor hechting”, begint Hans. “Er waren weinig boeken en trainingen. Pas de laatste decennia groeit het besef hoe belangrijk veilige hechting is voor de ontwikkeling van een kind.”

Hans legt uit dat hechting en relationeel trauma niet los van elkaar staan, maar elkaar opvolgen. “Ieder kind heeft een aangeboren neiging om een hechtingsrelatie met een beschermende volwassene aan te gaan. Dat is een manier om te overleven, omdat een kind bepaalde dingen niet alleen kan.” Die eerste relatie gaat echter over meer dan veiligheid alleen. “Het is een voorbeeld van hoe mensen van elkaar houden, wat je voor elkaar doet. Bovendien geeft het betekenis aan wie jij bent. Als je vanuit vroeger gewend bent dat niemand zich om jou bekommert, dan kan je het gevoel krijgen dat je niet de moeite waard bent. Dan denk je: er zal wel iets mis zijn met mij.”

Wanneer die eerste relatie met ouders of andere opvoeders niet veilig verloopt, kan de hechting verstoord raken. Hans benadrukt daarbij dat dit veel voorkomt: “Ongeveer één op de drie kinderen ontwikkelt een vorm van onveilige gehechtheid. Dat betekent niet dat al deze kinderen in zware hulpverlening terechtkomen, maar wel dat zij later meer moeite kunnen hebben met het aangaan van relaties en vertrouwen in zichzelf.”

Hechtingsproblematiek kan bijvoorbeeld ontstaan bij adoptie, wanneer een kind gescheiden wordt van zijn belangrijkste hechtingsfiguur, de moeder. “Het kind heeft in de buik al veel meegekregen van de geur en het geluid van de moeder. Als het kind direct bij de moeder wordt weggehaald, raakt het overstuur en overspoeld. Dan kan er een trauma van verlating ontstaan.” De meest ingrijpende situatie ontstaat echter wanneer de ouder die veiligheid zou moeten bieden zelf onveilig is. “Als de zorg van de primaire opvoeder verwaarlozend is, er sprake is van mishandeling of misbruik, dan ontstaat er bij het kind een groot relationeel trauma.”

Vier soorten hechtingsstijlen
Wanneer een kind veilig gehecht is, ontwikkelt het basisvertrouwen. Hans legt dat uit: “Dan heb je het vertrouwen in je eigen mogelijkheden; ik ben de moeite waard. En als het even niet lukt, is er iemand die bereid is om mij te helpen.” Dit vormt een stevige basis om te kunnen leren, om relaties aan te gaan en om stress te reguleren.

Wanneer die veiligheid ontbreekt, ontstaat onveilige gehechtheid. Dat kent verschillende vormen. De eerste vorm die Hans benoemt, zijn kinderen met vermijdende onveilige gehechtheid. “Deze kinderen vermijden het contact met de ouder of opvoeder. Het kind lijkt zelfstandig en vraagt weinig om hulp, maar vanbinnen staat het stresssysteem voortdurend aan. Ze zijn de hele tijd bezig met scannen of de omgeving wel veilig is. De kans is groter dat deze kinderen later moeizamer relaties opbouwen en minder vertrouwen hebben in dat de ander echt beschikbaar is voor ze, omdat ze dat eerder niet hebben ervaren.”

Daarnaast spreekt Hans over angstig-ambivalente gehechtheid. “Dit zijn kinderen die voortdurend nabijheid zoeken bij ouders of opvoeders, maar tegelijkertijd weinig vertrouwen hebben dat die hen echt kunnen helpen. Bovendien hebben ze ook weinig vertrouwen in hun eigen kunnen. Dat maakt relaties intens en wisselvallig, voor het kind én voor de omgeving.”

Bij een ernstiger vorm spreken we van gedesorganiseerde hechting. Hans: “Bij deze kinderen zie je vaak tegenstrijdig gedrag: het ene moment heel aanhankelijk, het volgende moment agressief of volledig teruggetrokken. Dit komt doordat het kind geleerd heeft dat het gedrag van de ouder of opvoeder onvoorspelbaar is of zelfs gevaarlijk. Het kind kan dan niet meer kiezen tussen toenadering zoeken en afstand houden, omdat beide opties onveilig voelen. Er ontstaat een ‘error’ in het brein van deze kinderen. Deze groep heeft op latere leeftijd een grotere kans op psychiatrische problemen en verslaving, omdat de veilige gehechtheid op jonge leeftijd al onder grote druk heeft gestaan.”

Veelvoorkomende misvattingen over onveilige hechting
Hans ziet in de praktijk dat er een aantal misverstanden bestaan over onveilige hechting. Eén daarvan gaat terug op de oorspronkelijke hechtingstheorie van John Bowlby uit de jaren vijftig. “Bowlby heeft ooit gezegd dat er een essentiële periode is waarin hechting zich ontwikkelt. Dat is destijds verkeerd geïnterpreteerd: alsof, wanneer hechting in die periode niet goed verloopt, er nooit meer iets te herstellen valt.” Hans benadrukt dat dit beeld niet klopt. “Bowlby heeft dat zelf later ook gecorrigeerd. Lange tijd was het echt: aan hechtingsproblematiek kun je niets meer doen. Gelukkig hoor ik dat steeds minder.”

Een tweede misvatting zit volgens Hans in de manier waarop gedrag wordt geduid. “Het is essentieel dat je als zorgprofessional leert herkennen wanneer er sprake is van onveilige gehechtheid. Veel gedrag wordt al snel gezien als ADHD of autisme, terwijl het in werkelijkheid kan voortkomen uit een voortdurende zoektocht naar veiligheid. Denk aan niet kunnen concentreren, niet luisteren, of moeite hebben met het aangaan van sociale relaties.” Als er dan alleen op de symptomen wordt behandeld, mis je volgens Hans de kern. “Je loopt het risico dat een kind een diagnose krijgt die niet klopt.”

Daarom pleit Hans ervoor om bij vermoedens van onveilige gehechtheid altijd eerst dáár te beginnen. “Als je in de voorgeschiedenis ziet dat er sprake is geweest van onveiligheid, begin dan met investeren in de hechtingsrelatie. In veel gevallen zie je dat een aantal symptomen dan al afneemt. Als dat niet zo is, ga je pas daarna kijken of er sprake kan zijn van ADHD of autisme.”

Tot slot wijst Hans op een misverstand in de behandeling zelf. “We zien nog te vaak dat het kind wordt behandeld en de ouders in de wachtkamer zitten. Maar de therapie moet zich richten op de relatie tussen het kind en de primaire hechtingspersoon. Die hechtingspersoon hoeft niet altijd een ouder te zijn; het kan ook een pleegouder of groepsleider zijn.”

Cursus Relationeel Trauma
In de
Cursus Relationeel Trauma krijg je in twee cursusdagen diepgaande kennis over het herkennen van verstoorde hechting en relationele trauma’s. Je krijgt handvatten om als hulpverlener het basisvertrouwen te herstellen, zodat een kind of jongere weer gezonde relaties kan aangaan. En je leert hoe ouders een betekenisvolle relatie met hun kind kunnen opbouwen. De training is praktisch van opzet; je neemt eigen casuïstiek mee.

 

Tijdens de cursus is er aandacht voor verschillende behandelinterventies. Een belangrijk onderdeel is het aanleren van mentaliseren aan ouders of opvoeders: door gevoelens en ervaringen te verwoorden, wordt de wereld voor het kind weer begrijpelijk en voorspelbaar, wat helpt om veiligheid in de relatie te herstellen. Daarnaast wordt het belang van het gebruik van video besproken, een methode waarmee ouders worden ondersteund bij het herkennen van de signalen van hun kind en het bieden van afgestemde, sensitieve reacties.

Hans hoopt dat zorgprofessionals na afloop met een ‘bril van gehechtheid’ naar kinderen kunnen kijken. “Het gaat erom dat je bij kinderen die lastig gedrag vertonen, herkent dat daaronder een behoefte ligt aan begeleiding, steun en troost. Met andere woorden, dat je de signalen van onveilige hechting op tijd ziet en herkent, ongeacht of je kinderarts, psycholoog of jeugdzorgmedewerker bent.”

Schrijf je
hier in voor de cursus.